De heer Piet van der Lende heeft een interessant boekwerkje geschreven; namelijk getiteld Veldnaemen Ooldetriene en Sunnege en dit boekwerkje werd in 2009 uitgegeven door de St.Stellingwarver Schrieversronte.
Leden van onze oorspronkelijke Historische Club Sonnega/Oldetrijne ( nu hetende de St.Historie Sonnega-Oldetrijne) hebben voor dit boekwerk een “boel materiaol anleverd” ( zie pagina 9 onder daankwoord). Met name de heren Meine Keuning, (wijlen) Herman Blaauwhof en Jan Boonstra waren hiermede annex.
Een aardig hoofdstuk blz. 22 (en volgende) in dit boekje verhaalt over het zogenaamde scharrerecht op de Ooldetrienster Maoden.
Er heeft volgens auteur Piet van der Lende en dit is bevestigd door o.a. bovengenoemde leden van de Historische Werkgroep S/O een soort weiderecht bestaan voor de dorpsbewoners/boeren. Onderzoeker Naarding dacht daar vroeger al aan, omdat hij de uitdrukking “scheer” of “koeweide” tegen kwam op de Maden in Oldetrijne. De aanduiding “scheer” zou betekenen : het recht om 1 koe op de maden te weiden. Volgens Naarding is “scheer” als woord familie van skar of schar. Dit duidt op het scharrerecht; het recht om vee “in te scharen” op gemeenschappelijke weidegrond. Met betrekking tot de Merriemaden in Oldetrijne is een en ander bekend uit stukken over een ruilverkaveling van de Merriemaden, hetgeen zich voltrok in 1929-1930. Het land van de maden werd tot 1930 gebruikt als grasland. Elk jaar stroomde het water van de Lende over het land en liet een laag vruchtbare klei achter. Op een pad van het land werd een moerasvegetatie gevonden. De lage delen bij de Lendedijk hadden vaak grote overlast van water, zodat de grasopbrengst in sommige jaren helemaal verloren ging.
Tot 1844 liepen de landen bij de winter altijd onder, omdat de Lende gewoon in open verbinding stond met de zee. Vanaf 1844 werden de overstromingen minder, omdat een keersluis bij de Kuinre werd aangelegd. Na het aanleggen van de afsluitdijk en de bouw van de driewegsluis bij de van Helomavaart (toevoeging: jb: ook wel Jonkersvaart genoemd) en de verandering bij de Kuinre van de keersluis in een schutsluis werd de Lende rond 1930 helemaal afgesloten en liepen de Merriemaden niet meer onder water.
De Merriemaden waren 67 Ha. groot en op ongeveer 47 Ha rustten naweiderechten; welke in handen waren van eigenaren en niet eigenaren van de grond.
Het aantal naweiderechten, de zogenaamde scharren , was 89. In stukken van genoemde ruilverkaveling wordt een verklaring gegeven over het ontstaan van de naweiderechten. Het ontstaan zou te danken zijn aan het oorspronkelijk ontbreken van uitgangen van de Maden naar openbare wegen. Men begon destijds meer behoefte te voelen aan uitwegen en naar het schijnt heeft men toen aan 4 tussen de Maden en de weg Nijetrijne-Oldetrijne eigenaren gevraagd uitweg voor de Maden te verlenen. Als schadeloosstelling zouden daarvoor naweiderechten gegeven zijn. Het rapport van de ruilverkaveling stelt dat maar enkele personen naweiderechten hadden. Dat waren de boeren die eigenaren en gebruikers waren van de Merriemaden en in het voorjaar en de zomer toestemming gaven om over hun land naar de Merriemaden te gaan en terug. Die theorie kan wel kloppen omdat er in 1930 nog 2 personen waren die elk 20 naweiderechten hadden.
De naweiderechten (scharrerechten) konden ook bij andere personen terecht komen door vererving of verkoop. De scharrerechten waren tot de 2e helft van de 20e eeuw gewoon verhandelbaar.
Toevoeging: Zie hiervoor een afgebeeld verkoopboekje in ons boekwerk “Sonnega en Oldetrijne van vroeger tot nu” ( blz. 461: verkoop van: 4 en driekwart scheer en 5 scheer naweide op de Merriemaden)
Bron: Boekwerk Piet van der Lende “Veldnaemen Ooldetriene en Sunnege” 31-08-2009.